Interview met de kunstenaar t.g.v. zijn expositie “Landschappen en stadsgezichten” in de Gelaghkamer van de SOOP van 3 mei tot en met maandag 3 juli 2006.

"Tijdens een bijeenkomst voor aankomende studenten biologie - ik heb het nu over de jaren zeventig - zei een van de voorlichters: ‘als jullie zijn afgestudeerd kun je maar het beste een biologisch dynamische patat-kraam beginnen’. Dat toekomstbeeld sprak mij niet bijzonder aan. Mijn vader gelukkig ook niet en zo kwam alsnog mijn grote wens uit: ik mocht naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten.

Vanaf mijn prille jeugd wist ik namelijk al heel zeker dat ik later schilder wilde worden. Overigens ben ik daar na één jaar afgegooid. Ik was te eigenwijs. Vanaf dat moment - ik was begin twintig - heb ik mijn eigen weg gezocht. En dat doe ik nu al zo’n dertig jaar.

In de eerste jaren verdien je bijna niks. Dat werd een kwestie van bijklussen; huizen opknappen en zo. Het ging steeds beter en dus: minder klussen, meer tijd om te schilderen. En de afgelopen vijftien jaar heb ik helemaal niet meer hoeven klussen.

Hoe ik dat voor elkaar heb gekregen? Keihard werken. Naast het maken van mooie doeken moet je er voor zorgen dat mensen je werk ook tegen kunnen komen. Ik ben allereerst naar een aantal kunstuitlenen gegaan. Dat heeft goed gewerkt. Zowel wat uitlenen als wat verkopen betreft.

En verder maak ik al heel lang deel uit van een groepje kunstenaars, dat door bedrijven wordt ingeschakeld als er tijdelijk ergens in de stad een pand leegstaat. Zo zitten we op dit ogenblik met een man of vijf in een winkelpand in de Ferdinand Bolstraat. Daar is nog geen nieuwe huurder voor gevonden.

We hangen dan allemaal een paar van onze werken op en we zorgen er voor dat er altijd iemand aanwezig is. Een soort kunst-kraakwacht zou je het kunnen noemen. In zo’n winkel stappen mensen gemakkelijk naar binnen. Het is leuk en het werkt. En ik heb drie vaste galerieën.

Ik ben altijd bezig met schilderen. Tot voor kort zeven dagen in de week. Nu neem ik de weekends vrij. Ik schilder vooral landschappen en stadsgezichten.Maar ik ben ook bezig met het voorbereiden van een tentoonstelling waar alleen Italiaanse kerkinterieurs komen te hangen. Die heb ik vorig jaar in Venetië gemaakt.

Hoe ik werk? Ik fotografeer en maak daarna schetsjes. Op een gegeven moment weet ik precies hoe ik het wil schilderen. Dan zitten vormen en kleuren vast in mijn hoofd. Van de foto’s zie je weinig terug, daar staat altijd veel te veel op.

Ik werk op linnen en gebruik alleen olieverf. Acryl heb ik geprobeerd, maar dan krijg ik nèt niet wat ik wil. De structuur van olieverf ligt me goed, het is vettig en smeert lekker uit. Ik heb vroeger wel grafiek gemaakt. etsen en linosneden. Maar het is me allemaal te bewerkelijk. Schilderen is lekker direct. Sinds anderhalf jaar heb ik een atelier in de Plantagebuurt. Ik houd van deze buurt. Veel mooie huizen, de Hortus, Artis, de Hermitage en niet te vergeten de Dappermarkt.

De Soop ken ik door mijn buurman, Bob van Amelrooij. Ik vind het heel leuk om mijn werk aan de Soop-bezoekers te laten zien en kijk uit naar 3 mei.”