Tot medio januari 2007 was bij ons de expositie “Auarellen en gedichten” te zien. Janny Lok sprak met de kunstenares. 

“De aquarel is de voortzetting van mijn bloedsomloop in water”

"Aquarelleren is echt mijn techniek. Past heel goed bij mijn karakter. Ik ben direct en impulsief; dat geldt ook voor de aquarel. Met gouashes en olieverven kun je eindeloos doorgaan, dingen veranderen. Dat kan niet met aquarelleren. Ja, je zou het werk natuurlijk kunnen afwassen, maar dat doe ik niet. Bij aquarelleren moet het er meteen stáán, het moet direct goed zijn.

Natuurlijk begint alles met goed kunnen tekenen.Tekenen is de basis, oftewel de moeder van alle schilderkunst. Ik heb getekend vanaf het ogenblik dat ik een potloodje vast kon houden. Na mijn middelbare schooltijd wilde ik graag naar de kunstnijverheidsschool. Dat mocht niet van mijn vader. Hij vond dat ik een vak moest leren waar ik later altijd mijn brood mee zou kunnen verdienen. Dat werd mode tekenen op de mode vakschool.

Later - getrouwd en moeder - heb ik jarenlang model getekend. Daar heb ik niet alleen écht leren tekenen, maar vooral ook leren kijken. Ik heb keihard gewerkt; het duurt heel lang voor je het helemaal onder de knie hebt. Toen ik dieren in Artis ging tekenen gebeurde het. Die dieren bewegen steeds, zodat het lastig is ze goed te tekenen. Zonder dat ik me er erg bewust van was sloeg ik de tekenfase over en pakte meteen verf, penseel en water. En dat doe ik nu al ruim dertig jaar.

Toen mijn jongste kind zo’n jaar of 16 was, heb ik me in de vrije kunst gestort. Zelf contacten zoeken, met mijn mappen op pad. Een vriend zei: ‘die aquarellen van jou zijn heel geschikt voor ansichtkaarten’. En zo kwam ik bij de kaartenuitgeverij Art Unlimited terecht. Aanvankelijk namen ze alleen mijn katten, maar later ook andere dieren, bloemen en landschappen. Het was goed voor mijn bekendheid.

Mijn eerste tentoonstelling had ik bij Galerie de Sphinx op de Oude Zijdsvoorburgwal. Daarna ging het snel. Na 140 tentoonstellingen ben ik gestopt met tellen. Sinds 2001 zit er o.a. werk van mij in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum, het Theatermuseum, het Kattenkabinet - alle drie in Amsterdam - en het Teylers-museum in Haarlem. Ik heb me nooit willen binden aan een bepaalde galerie, wil me helemaal vrij voelen.

Als jong meisje maakte ik altijd gedichten. Je kent dat wel: over de mist en over de dood, van dat soort puberteitonderwerpen. Veel later in mijn leven dacht ik: het zou toch wel leuk zijn om bij mijn aquarellen gedichten te maken. In 1994 verscheen mijn eerste boekje, later heb ik er nog twee gemaakt ‘de Bejaarde Bok’ en ‘Oi, die Poes’. Aquarelleren blijft overigens prioriteit, maar het maken van gedichten ervaar ik vaak als bevrijdend.

Wat dat aquarelleren betreft nog even: je krijgt in de loop der tijd een eigen handschrift. Mijn werk is o.a. herkenbaar doordat ik kleine gedeeltes wit laat. De meeste kunstenaars vullen die stukjes wit later op, maar bij mij blijven ze staan. Ze geven iets abstracts aan mijn werk en staan als het ware symbool voor mijn - snelle - werkwijze en voor de emotie, die het werk bij mij oproept. Die witte gedeeltes zijn daardoor een belangrijk onderdeel van mijn handschrift geworden.

De SOOP ken ik omdat Wiljen van Seters’ boekje “Eetbare Mannen” bij jullie ten doop is gehouden en omdat Jeanne Wesselius er onlangs een expositie had. Bij beide gebeurtenissen was ik aanwezig. Ik vond de sfeer bij de SOOP bijzonder, voelde me er meteen op mijn gemak. Ik exposeer er graag mijn werk en hoop dat veel mensen er met plezier naar zullen kijken”.